Samenvatting symposium "Zoönosen zonder grenzen"

Jaap Wagenaar, klinisch infectioloog en de dagvoorzitter, begon de dag met een introductie van het onderwerp en een internationale blik op samenwerking tussen humane en veterinaire gezondheidszorg. Internationaal wordt samengewerkt via het FAO (Food and Agriculture Organisation), OIE (World Organisation for Animal Health) en WHO (World Health Organisation). Deze organisaties kunnen GLWES (Global Early Warning Symstem) waarschuwen wanneer een uitbraak van een ziekte plaats vindt die een grote impact heeft op de volksgezondheid of een groot internationaal gebied beslaat. De GLWES brengt de drie bovengenoemde organisaties samen om samen te werken en passende maatregelen te nemen, zoals bv een beperking van internationale reizen.
Nationaal gezien is INFOSAN (International Food Safety Authorities Network) een centraal meldpunt bij een verdachte zoönotische uitbraak. INFOSAN heeft in 177 landen een afdeling, waardoor kunnen gemakkelijker ervaring bij een uitbraak worden uitgewisseld. Voor het opsporen van een dergelijke uitbraak zijn de huisartsen en dierenartsen erg belangrijk, omdat die de ziekte als eerste moeten herkennen en diagnosticeren.
Jaap Wagenaar vraagt zich af of het aantal zoönotische uitbraken is toegenomen, of dat onze manier van leven, zoals meer reizen, daar ook mee te maken hebben. Immers bij het veranderen van de wereld veranderen de microbes mee.
Tevens benadrukt hij dat Nederland een gebied is waar we alert moeten zijn op het voorkomen van zoönosen door de hoge mensen en dieren dichtheid. De communicatie tussen humane en veterinaire artsen verloopt op dit moment niet slecht, maar kan, zeker omdat we niet weten wat de toekomst gaat brengen, altijd beter. Helaas is het moeilijk om uitspraken te doen over toekomstige zoönotische uitbraken vanwege het onvoorspelbare karakter van een dergelijke uitbraak en daarom moeten we ons goed op verschillende scenario’s voorbereiden.

Hierna begon Alfons Olde Loohuis, huisarts, met een bevlogen verhaal over hoe hij als eerstelijns practicus te werk ging ten tijde van de eerste gevallen van Q-koorts in Nederland. Toen in 2007 ongeveer 30 mensen in zijn praktijk ziek werden met longontstekingachtige verschijnselen, hadden zijn collega’s en hij het idee dat er iets niet pluis was. Het was erg lastig om te achterhalen wat deze patiënten nou precies hadden, omdat Q-koorts destijds vooral onder de humane geneeskundigen nog een relatief onbekende ziekte was. Uiteindelijk, werd duidelijk dat er bij deze patiënten sprake was van een infectie met de Q-koorts bacterie. Dat deze infectie zo’n lange nasleep zou hebben, werd destijds niet verwacht en het was lastig de ernst van de situatie in te schatten, omdat er gewoon weg erg weinig bekend was. De bijeenkomsten met huisartsen, veehouders, dierenartsen, patiënten en GGD waren daarom erg nuttig om kennis en ervaringen met elkaar uit te wisselen en op een lijn te komen over de aanpak. De lessen die Alfons wilde mee geven: Les 1: blijf geloven in je instinct, als je denkt dat het niet pluis is, dan is het vaak ook echt niet pluis. Les 2: niemand weet eigenlijk iets! Les 3: zoek op internet naar informatie! Les 4: we leven in Nederland in Klein China, veel dieren, veel mensen! Les 5: registreer alles wat je doet en vindt! Les 6: maak jezelf specialist, maar werk vooral samen met anderen.

Merel Langelaar, secretaris van de gezondheidsraad ging in op antibioticaresistentie. De algemene opvatting is dat de resistentieproblematiek is toegenomen en we iets moeten doen om antibiotica waarvoor geen resistentie is over te houden voor de toekomst. Als onafhankelijk wetenschappelijk adviesorgaan heeft de gezondheidsraad hierover een advies uitgebracht. Voor het rapport was de adviesvraag: wat zijn de risico’s vanuit de veehouderij voor de antibioticaresistentie en wat zijn de belangrijkste transmissieroutes? De top 3 die problemen (kunnen) geven beredeneerd vanuit de ziekenhuizen zijn VRE, ESBL en MRSA, deze leiden tot onnodige morbiditeit & mortaliteit, extra gebruik van last resort AB en extra kosten. In de veehouderij wordt AB preventief gebruikt op risicomomenten. En dat er een probleem is met antibioticaresistentie is zeker, maar hoe groot het aandeel van de veehouderij is, is niet zeker. Het gebruik moet worden verminderd, maar kunnen we meer doen dan dat we nu al doen? In ieder geval ervoor zorgen dat het niet erger wordt, actie wordt gevraagd van alle betrokken partijen, van producent tot consument. We kunnen het gebruik in de veehouderij niet stoppen, zieke dieren moeten behandeld kunnen worden, maar wel op geleide van diagnostiek. Het is belangrijk goede toezicht te houden en richtlijnen te maken die ook worden nageleefd.

Na een korte pauze om alle informatie even te kunnen laten bezinken kwam Marc Bonten, hoogleraar epidemiologie en infectieziekten, over de relatie tussen antibiotica gebruik in de veehouderij en de opkomst van resistente bacteriën in ziekenhuizen. Want hebben alle antibiotica resistentie maatregelen waarover Merel Langelaar sprak wel nut?
Aan de hand van 3 bacteriesoorten illustreerde hij dat de link niet zo makkelijk te leggen is als algemeen wordt aangenomen. Enterokokken bijvoorbeeld kennen veel gastheerspecifieke stammen. ESBL zit niet alleen in kippenvlees maar komt algemeen voor. Het varkens MRSA, ook een veelgevreesde bacterie, verspreidt zich 5-6 keer zo moeilijk als andere MRSA-soorten. Het onderzoek naar deze bacteriën wordt bemoeilijkt doordat de bacteriën met resistentiegenen die bij de mens in de darm (kunnen) voorkomen, niet te kweken zijn. De conclusie die Marc Bonten hieruit wilde halen is dat de aanname dat gebruik van antibiotica en veelvoorkomende resistentie daartegen tot meer resistentie leiden bij de mens een conclusie is die te kort door de bocht is. Er spelen namelijk heel veel factoren een rol waarnaar nog weinig onderzoek is gedaan mede omdat dit onderzoek niet makkelijk is.

Geert Boink is inmiddels gepensioneerd dierenarts en vertelde ons een inspirerend verhaal uit zijn tijd als eerstelijns practicus uit het hart van Brabant. Hij benadrukte nog maar eens dat de mens slechts een ander zoogdier is en dat vele ziekten door mensen en dieren worden gedeeld. De veehouder is daarom erg belangrijk voor de monitoring van de gezondheid van zijn dieren en herkennen van zoönosen. Het is de taak van de dierenartsen hen voor te lichten en de kennis van de veehouders te vergroten over de zoönosen. Achteraf gezien waren de eerste tekenen van moeilijkheden met Q-koorts in de geiten veehouderij al in 2005 zichtbaar, maar die werden destijds helaas niet tijdig onderkend. Toen langzaam maar zeker de omvang en ernst van de Q-koorts uitbraak bekend werd, vond Geert de bijeenkomsten met dierenartsen, huisartsen en de GGD net als Alfons erg informatief en nuttig. Het is dan ook een aanbevelingspunt van hem om in de toekomst op meer lokaal niveau en informele wijze samen te werken met huisartsen, dierenartsen en GGD en elkaar op de hoogte te houden van lokale ontwikkelingen. Een infectieuze aandoening is altijd een verassing en het enige wat we kunnen doen is ons goed voorbereiden én goed samenwerken. Hier valt ook het terugdringen van het antibioticumgebruik onder, zoals Merel Langelaar vertelde.

Na het heerlijke diner, legde Clementine Wijkmans, teamleider van het team infectieziektebestrijding van de GGD Hart voor Braban, uit hoe de GGD werkt en wat we van hen kunnen verwachten. Infectie ziekten zijn van alle tijden en er zijn dan ook vele wetten en regels waar we mee te maken hebben. De GGD is hierbij een aanspreekpunt, zij hebben de regie en coördinatie bij uitbraken en crisissituaties, dienen de verschillende partijen bij elkaar te brengen en voeren andere taken uit zoals het bron- en contactonderzoek, de voorlichting, preventie etc. Probleem is echter dat veel zoönosen (waaronder Q-koorts) nog onder categorie C vallen, waardoor geen dwingende maatregelen mogelijk zijn. Daarnaast was het ten tijde van de Q-koorts uitbraak onduidelijk wie de politieke verantwoordelijkheid (burgemeester of overheid, ministerie van VWS of EL&I) had om maatregelen te nemen. De GGD is inmiddels verdeeld in 7 regio’s en iedere GGD heeft een eigen microbioloog als aanspreekpunt. In de toekomst komt daar ook een veterinair bij. Ter bestrijding van een crisis zijn de “Outbreak management teams” ingesteld. Deze zijn uniek in Nederland, zijn multidisciplinair en zorgen ervoor dat er snel tot actie over kan worden gegaan. Uit onderzoek van Marjolein Poen, diergeneeskunde student, bij de GGD blijkt dat huisartsen en dierartsen graag beter willen samenwerken. De GGD wilt graag de brugfunctie tussen humaan en veterinaire artsen op zich nemen om de samenwerking te kunnen verbeteren.

Als laatste kwam Hans Huijbers, voorzitter van de ZLTO, aan het woord. Hij sprak over de toenemende druk op de veehouderij door de risico’s voor de volksgezondheid. Hierover zijn vele kritische geluiden vanuit de maatschappij. De veehouderij probeert te verbeteren ter wille van het publiek en de volksgezondheid, maar de tijden dat dit 1 op 1 ging zijn voorbij. Het is nu moeilijker om voor de maatschappij goed te doen. Zeker is dat de veehouderij deel moet zijn van de oplossing. Daarnaast vroeg hij zich af waarom, mensen niet ziek mogen van dieren, maar waarom dieren wel van mensen? Want dit is ook vaak het geval, in Nederland is er immers een meest intensieve vorm van menshouderij. Het moet niet uitmaken van wie op wie de ziekte overgaat. Het gaat erom dat er risico’s zijn en dat deze zo veel mogelijk beperkt moeten worden. Om dit te kunnen bereiken is reductie van het antibiotica beleid nodig, zoals Merel Langelaar al vertelde. Maar ook met het verbeteren van de communicatie. Zo is er in 2006 door zes bedrijven melding gemaakt van een Q-koorts uitbraak op hun bedrijf, maar is er geen actie ondernomen. Deze actie kwam pas 18 maanden later toen de GD vaccins ging maken. De overheid heeft hier te langzaam gereageerd terwijl de poortwachters, de veehouders in dit geval, wel op tijd waren met signaleren. Wat Hans Huijbers graag mee wil geven is dat de veehouderij niets te verbergen heeft en met de maatschappij wil communiceren over wat er gedaan word om de veehouderij te verbeteren en de risico’s te verminderen.

Met een gezellige borrel werd het symposium afgesloten en was het voor alle aanwezigen een zeer geslaagde en inspiratievolle dag.