Verslag Voorjaarssymposium 2011

Voorjaarssymposium Hygieia “One Health: (re)emerging zoonoses, prevention&control”

Het voorjaarssymposium van Hygieia, gehouden op 2 maart 2011 was een geslaagde dag. Helaas waren de bezoekers niet in dusdanige getalen op komen dagen als gehoopt, maar de groep toehoorders die aanwezig was, was mondig en luisterde goed. Daarnaast was dagvoorzitter Prof. dr. Frans van Knapen (Hoogleraar Veterinaire Volksgezondheid, IRAS/VPH, UU) natuurlijk geknipt voor zijn rol. De ideale basis voor interessante discussies!

 

Hieronder een impressie van elke lezing, geschreven door een toehoorder. Daarnaast heeft één van de sprekers een reactie gegeven op deze dag.

 

Hepatitis E

door Prof. dr. Wim H.M. van der Poel, DVM, Senior Scientist Emerging&Zoonotic virusses, CVI, WUR

 

De eerste lezing werd verzorgd door Prof. dr. Wim H.M. van der Poel en betrof de nieuwste inzichten m.b.t. hepatitis E. Het hepatitis E virus (HEV) is een enkelstrengs RNA virus zonder envelop en past in het plaatje van ‘emerging zoonoses’ (fam. Hepesviridae). De belangrijkste transmissieroute is faeco-oraal en de meeste uitbraken worden geassocieerd met verminderde hygiëne en verontreinigd drinkwater. Er zijn vier genotypes van het virus bekend, waarvan genotypes één tot en met vier gevonden kunnen worden in ontwikkelingslanden (endemisch en sporadische gevallen). Genotype drie en vier kunnen voornamelijk in de ontwikkelde landen worden aangetoond (genotype drie o.a. in Europa, niet endemisch). In geïndustrialiseerde gebieden is de seroprevalentie bij de mens erg laag, al wordt de diagnose van een HEV infectie steeds vaker gesteld (let wel: onderrapportage). Genotype drie en vier hebben hierbij een zoönotisch karakter. Boeren, dierenartsen, slachters, personen welke met vlees in contact komen en consumenten van slecht doorbakken varkensvlees (onder andere ook worst waarin rauwe lever wordt verwerkt zoals ‘figatelli’), vlees van wilde zwijnen en hertenvlees, vertonen een hogere seroprevalentie dan de algemene populatie. Ook het eten van (geïnfecteerde) oesters kan leiden tot infectie. Ondanks het feit dat infectie bij de mens niet vaak leidt tot sterfte, dienen voornamelijk zwangere vrouwen en ouderen op te letten, daar ernstige complicaties bij deze groepen kunnen optreden. Recentelijk is ook genotype vier geïsoleerd bij Europese varkens waarbij de stam gelijkt op een infectie bij een autochtone casus in Duitsland, hetgeen het ‘emerging’ karakter van de infectie benadrukt (daarbij: Gt 3 bij varkens (reservoirfunctie) heeft een R0 van 10,7). Naast een voornamelijk food-borne gerelateerde infectie, kan het HEV ook overgedragen worden via bloedtransfusies bij de mens en is er sprake van een verticale overdracht naar de foetus. Gezien het stijgend aantal infecties bij de mens is dan ook het specifiek testen op hepatitis E van een patiënt, bij een verdenking van hepatitis, van groot belang (mogelijk bij gespecialiseerde laboratoria). Vaccineren is momenteel nog niet mogelijk, waardoor hygiëne bij het hanteren van dieren/vlees de boodschap is. De ‘One Health’-strategie is ook daarom volgens Prof. dr. Wim van der Poel in alle fasen – van preventie, monitoring tot controle – van zeer groot belang.

 

Extended Spectrum Beta Lactamasen

door Drs. I. Overdevest, AIOS Microbioloog St. Elisabeth Ziekenhuis, Tilburg

 

De presentatie van Ilse Overdevest, AIOS medisch microbioloog, gaf goed aan hoe belangrijk het is dat er een dialoog is tussen de veterinaire en de humane geneeskunde. Zij doet haar promotieonderzoek naar ESBL producerende Enterobacteriaceae en dan met name naar hoe het zit met de humane besmettingen en waar ze vandaan komen. Er blijkt een rol te zijn weggelegd voor kippenvlees als bron van besmetting. Komt dit nu doordat wij (dierenartsen) zoveel antibiotica gebruiken terwijl de artsen in Nederland zo weinig voorschrijven? En waar komen dan al die andere besmettingen vandaan buiten kippenvlees? Genoeg vragen voor de levendige discussie die mooi aangaf waar we die beschuldigende vinger wel en niet op zouden moeten richten.

 

Complexe koorts

door Drs. H. Kok, Huisarts Vincent van Gogh Instituut Venray, GGZ NML

 

Als één van de weinigen niet veterinair onderlegde sprekers, legde Hans Kok de zaal een casuïstiek Q-koorts voor. Al snel werd duidelijk waarom de titel ‘Complexe Koorts’ was gekozen; er komt namelijk nogal wat bij kijken wanneer een huisarts geconfronteerd wordt met één van de eerste infecties door een emerging zoönose die tot (ernstige) ziekteverschijnselen leidt. De casusbeschrijving, die op het eerste gezicht eenvoudig leek, begon met een ‘viraal beeld’; een diagnose die regelmatig wordt gesteld wanneer er sprake is van onder andere algehele malaise en koorts. In de loop van de tijd (maanden) ontwikkelde dit schijnbaar onschuldige ziektebeeld zich na enkele pieken en dalen tot een levensbedreigende pneumonie. De medicatie die de patiënt kreeg voor zijn psychische toestand, kon daarbij leiden tot een levensbedreigende intoxicatie wanneer er sprake is van koorts. Daarnaast was de patiënt zelf bang voor een ‘terugval’, aangezien hij na jarenlang werken aan zichzelf weer op het punt stond zelfstandiger te gaan wonen. Al met al, een complexe casus. Tijdens deze presentatie werd duidelijk dat naast de niet aanwezige koppeling tussen de humane en veterinaire geneeskunde, ook de communicatie van medisch specialisten te wensen overliet, hoewel in dit geval ‘volgens het boekje’ gehandeld is. Vraag van de spreker was dan ook: ‘Moet dit niet anders? Er is te weinig bekendheid over zoönosen binnen de humane geneeskunde en er wordt vaak pas adequaat gereageerd bij een epidemie. Hier heeft de individuele (huis)arts op het moment dat een dergelijke casus zich aanbiedt, niet zoveel aan. Wie moet hier nu het voortouw nemen? De huisarts in kwestie? De GGD? Of een andere organisatie? En daarbij: wat is nu het beleid?’ Deze vragen en andere uit het publiek leidde tot een interessante discussie over dit onderwerp; Q-koorts is nog lang geen verleden tijd en we hebben er, ook als veterinairen, ook nog lang geen compleet beeld van.

 

Voorbereidingen op nieuwe zoönosen

door J. Doosje, MPH, Senior adviseur GGD Nederland

 

Jelle Doosje is werkzaam als senior adviseur bij GGD Nederland op het gebied van infectieziektebestrijding, veiligheid en crisisbeheersing. De titel van zijn lezing was ‘Voorbereiden op nieuwe zoönosen’. Na een inleiding over de functies van de GGD en over de huidige stand van zaken op het gebied van dieren in Nederland en infectieziekten heeft Jelle Doosje het verloop van de Q-koorts uitbraak in Zuid-Limburg uitgebreid (een halfuur langer dan gepland…) besproken. Het enthousiasme waarmee hij zijn verhaal deed is waarschijnlijk het gevolg van het feit dat hij zelf nauw bij het crisismanagement van de uitbraak betrokken was. In het deel over Q-koorts legde hij de nadruk op de verspreiding van de Coxiella burnetti bacterie (tot 12 kilometer door de lucht!) en de communicatie met veehouders, huisartsen, ambtenaren, burgemeesters en uiteraard de media. Hoewel Q-koorts nu enigszins beheersbaar is, staan er nog meer zoönoses klaar om Nederland binnen te komen. Veel van deze emerging zoönoses worden overgedragen door een vector en kunnen zich daardoor snel verspreiden. Als voorbeelden hiervan noemde Jelle Doosje het West Nile virus, dat verspreid wordt door de tijgermug, en Rift Valley Fever. De oplossing ligt volgens Jelle Doosje in communicatie. Er moet meer aandacht voor emerging zoönoses komen in het onderwijs en ook moet er meer onderzoek naar gedaan worden. De samenwerking tussen veehouders, dierenartsen, humaan artsen en de GGD moet intensiever worden om in de toekomst nog adequater om te kunnen gaan met van dier op mens overdraagbare infectieziekten.

Bouwen aan vertrouwen

door Drs. H. van der Heide, DVM, Medewerker Ministerie VWS/EL&I, Projectgroep Emerging Zoönosen

 

Helena van der Heide, pas afgestudeerd dierenarts in de richting Bestuur&Beleid, nam het publiek mee naar het verleden van de veterinaire en de humaan geneeskundige geschiedenis. Zaken als de Cholera epidemie van 1832 en het rapport Berenschot uit 2010 passeerden de revue. Daarna breidde ze uit naar het project EmZoo (Emerging Zoönosen). Dit is in 2007 gestart met medewerking van de Faculteit der Diergeneeskunde (UU), het CVI, de GD en het RIVM/CIb). Doel is een systemische aanpak en prioritering ontwikkelen op het gebied van emerging zoönosen. Hieruit moet een blauwdruk voor een early-warning systeem vloeien. De toon is gezet met de website ezips.rivm.nl, waar de emerging zoönosen van vandaag de dag op geprioriteerd staan. Er wordt ook lering getrokken uit de meest recente gevallen van zoönosenbestrijding, zoals het rapport van de Commissie van Dijk (Q-koorts). Hieruit komt naar voren dat er nog te weinig integratie is van de humane en veterinaire aanpak van zoönosen. Daarnaast bestaat er vaak onduidelijkheid over het belang van een regionale danwel nationale aanpak, en wanneer deze grens overschreden wordt. Duidelijk is wel dat de volksgezondheid voorop staat en dat het belang van de sector niet onderschat moet worden. Het EmZoo rapport wat onlangs verschenen is, is niet bedoeld om na het lezen op de plank te worden gelegd. Men is van mening dat er juist nu, in vredestijd, actie moet worden ondernomen. Onder andere het opzetten van een besluitvormingsstructuur op basis van risicoanalyses zal het mogelijk maken sneller te schakelen. Daarnaast staat signalering hoog in het vaandel, net als de informatievoorziening voor zowel humane als veterinaire professionals. Uit de zaal kwam de tip om ook vooral de diagnostiek van de zoönosen niet te verwaarlozen. Al deze informatie was zeer interessant voor de toehoorders; niet ten minste omdat er wordt ingezet op praktische bruikbaarheid en snelle implementatie van de resultaten. Kortom, er wordt hard aan de weg getimmerd door de beleidsmakers, waardoor het met het vertrouwen wel goed zal komen!

 

Reactie

door Drs. H. Kok, Huisarts Vincent van Gogh Instituut Venray, GGZ NML

 

“Als arts, vertegenwoordiger van de humane geneeskunde, heb ik een bijdrage mogen leveren aan het Hygieia symposium ‘One Health: (re)emerging zoonoses/prevention&control’ te Utrecht, d.d. 2 maart 2011. Mijn eerste indrukken waren de bijzonderheid dat dit thema wordt aangewend door de veterinaire geneeskunde; niet door de humane geneeskunde en uit gesprekken heb ik begrepen dat er wel uitnodigingen naar ‘mijn’ collega’s verstuurd zijn, echter de reacties erg pover waren, vertaald in de daadwerkelijke opkomst. De andere indruk is de positieve sfeer en het enthousiasme die heersten zowel bij de sprekers en dagvoorzitter, als bij de toehoorders: een open sfeer, een kritische open sfeer, met respect voor elkaars argumenten en beschouwingen; een vertrouwde gelegenheid om een mening te mogen poneren. Daarbij als uitgangspunt ‘One Health’, hetgeen een ieder wel onderschreef, maar vanuit diverse hoeken werd bekeken en bediscussieerd. Gezien de importantie van het onderwerp, de actualiteit van de zoönosen wordt dit initiatief te weinig op dit moment als relevant gezien; jammer, maar geen reden om niet door te gaan; mogelijk kan een volgende keer een politicus , met portefeuille gezondheidszorg worden uitgenodigd om het werkelijke gewicht van dit onderwerp zichtbaarder te maken.

 

Ik heb respect voor de studenten, vrijwilligers, voor de organisatie en de sprekers, en spoor hen aan op dit pad verder te gaan, in het belang van ons allen, zowel mens als dier.”

 

Een gevarieerde en interessante dag was het resultaat, zoals hierboven staat beschreven. Met veel plezier en inzet heeft Hygieia met dit symposium weer van zich laten horen op het gebied van veterinaire volksgezondheid!