Welkom op de site van Studievereniging Hygieia!

Studievereniging Hygieia is een vereniging van de faculteit Diergeneeskunde die zich richt op het ondersteunen van studenten in hun kennis- en competentieontwikkeling op het gebied van One Health: de multidisciplinaire samenwerking in zorg voor mens, dier en milieu. We organiseren diverse lezingen, activiteiten en cursussen en staan altijd open voor samenwerkingen!

Nieuw bestuur november 2013

Kijk ook onder “h.t.bestuur!”

Voorzitter: Rosalie Brinke – Welkom op de website van Hygieia, de veterinaire studievereniging die zich bezig houdt met One Health gerelateerde onderwerpen. Ik ben Rosalie Brinke en zit nu in mijn 3e jaar van de bachelor diergeneeskunde. Ik mag mij voorzitter noemen van Hygieia. Zelf vind ik samenwerking tussen verschillende disciplines (veterinair, humaan, farmaceutisch) heel erg belangrijk. Ik hoop dat we als vereniging nog meer naamsbekendheid krijgen zodat ons ledenaantal in dezelfde trend blijft stijgen als afgelopen half jaar. Ook belangrijk vind ik dat dit jaar een leuk, leerzaam en gezellig jaar gaat worden. We hebben al veel goede ideeën met het nieuwe bestuur dus ik ga vol enthousiasme aan de slag om deze ideeën te realiseren.

Secretaris: Cora Honingh- Mijn naam is Cora Honingh, zit in het 3e jaar van de bachelor en hoop volgend jaar te beginnen met de master landbouwhuisdieren. Een actieve, gezellige maar ook zeker serieuze en precieze student is denk ik hoe je mij kan omschrijven. Dit jaar zal ik de functie van secretaris vervullen binnen het bestuur en daarnaast vertegenwoordig ik Hygieia in de Capita Selecta Commissie. Voor vragen of opmerkingen sta ik altijd open, dus laat het vooral weten als ik iets voor je kan beteken!

Penningmeester: Manon de Heer – Ik ben Manon de Heer, 23 jaar en zit momenteel in het 2e jaar. Ontzettend verrast was ik toen ik werd gevraagd voor de functie van Penningmeester binnen het Hygieia bestuur. Uiteraard heb ik deze kans met beide handen aangegrepen en ik heb er super veel zin in om met de andere meiden er een gezellig (en leerzaam) jaar van te maken!

Vice Voorzitter: Lisette Derksen – Mijn naam is Lisette Derksen en ik volg momenteel de master gezelschapsdieren. Trots ben ik om Hygieia dit jaar te mogen vertegenwoordigen als vice-voorzitter en ik ga mijn uiterste best doen het One Health principe uit te dragen. Als enige studente in de gezelschapsdierensector wil ik mij inzetten om het One Health principe ook in deze sector te benadrukken. Ik hoop dat het een leerzaam jaar gaat worden en wij als bestuur zullen er alles aan doen om dit jaar te laten slagen.

PR & sponsering: Marjolein Miedema – Ik ben Marjolein Miedema, zit inmiddels in het laatste jaar van de Master LH/VV. Ik kom uit een klein dorpje in het uitgestrekte Noord-Groningen en verzorg binnen Hygieia de functie van PR en sponsoring. Daarnaast zal ik dit jaar samen met mijn commissie twee (hopelijk) erg leuke en interessant symposia organiseren.Mijn interesses liggen vooral bij de veterinaire volksgezondheid, de overdracht van ziekten van dier naar mens fascineren mij, hoe kan dat en vooral hoe kan je het voorkomen. Na mijn opleiding zou ik hier dan ook graag wat mee doen.

Assessor: Annerie Hoffmann – Bij deze wil ik mij, Annerie Hoffmann, graag aan u voorstellen. Ik ben een master student diergeneeskunde in de richting landbouwhuisdieren. Gedurende de bachelor ben ik er achter gekomen dat diergeneeskunde niet alleen de opleiding is tot dierenarts, maar veel meer dan dat. De onderwerpen van Hygieia (volksgezondheid, voedselveiligheid en dierenwelzijn) drongen meer tot mij door en wonnen meer interesse van mijn kant. De reden dat ik het nu extra leuk vindt om plaats te hebben genomen in het bestuur.Binnen het bestuur vervul ik de functie van Assessor. In hoofdlijnen houdt dat in dat ik de naamsbekendheid via facebook en twitter verzorg, maar ook de contacten met andere studies buiten diergeneeskunde om. Immers, Hygieia bezet vlakken die ook terug komen in andere studies. Dus, bij vragen of opmerkingen over bovenstaande onderwerpen, of over alles wat te maken heeft met Hygieia kun je mij aanspreken. Ik zeg: tot horens!

Welkom eerstejaars studenten!

Op dinsdag 2 september j.l. heeft Hygieia kennis gemaakt met de nieuwe lichting diergeneeskunde studenten. Om hen alvast een voorproefje te geven van de onderwerpen waar onze vereniging zich mee bezig houdt, hebben wij hun kennis van zoonosen getest tijdens het Leptospirose-spel. Dat viel zeker niet tegen!

Wij wensen alle studenten een hele leuke tijd toe en hopen jullie allemaal te zien bij onze lezingen en excursies!

Lieve groeten,

Het bestuur 2013


Wie is er verantwoordelijk voor niet-gehouden dieren?

Hadden we de gestrande bultrugwalvis Johannes (Johanna) moeten redden, moeten doodmaken, of hadden we ons er helemaal niet mee mogen bemoeien?

De Raad voor Dieraangelegenheden (RDA) vindt dat er behoefte is aan
gemeenschappelijke uitgangspunten voor de omgang met niet-gehouden dieren.

In haar zienswijze‘Zorgplicht natuurlijk gewogen’ legt de Raad uit wie wanneer en waarom verantwoordelijk is voor het welzijn van semi- en niet-gehouden dieren.

 

Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen

Vrijdag 30 november publiceerde de Gezondheidsraad het rapport ‘Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen’. Hieraan werkten vier hoogleraren van onze faculteit mee. De conclusie van het rapport: het is niet bekend tot welke afstand omwonenden van veehouderijen verhoogde gezondheidsrisico’s lopen.

 

Daarom is er niet op wetenschappelijke gronden één landelijke ‘veilige’ minimumafstand vast te stellen tussen veehouderijen en woningen. Omwonenden zijn echter vaak ongerust, en dat verdient serieuze aandacht. Daarom zouden gemeenten samen met de GGD en belanghebbenden lokaal beleid moeten ontwikkelen met minimumafstanden. Die kunnen namelijk wel op beleidsmatige gronden vastgesteld worden.

Download het rapport hier: Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen

(Bron: Gezondheidsraad, 2012)

 

Samenvatting symposium "Zoönosen zonder grenzen"

Jaap Wagenaar, klinisch infectioloog en de dagvoorzitter, begon de dag met een introductie van het onderwerp en een internationale blik op samenwerking tussen humane en veterinaire gezondheidszorg. Internationaal wordt samengewerkt via het FAO (Food and Agriculture Organisation), OIE (World Organisation for Animal Health) en WHO (World Health Organisation). Deze organisaties kunnen GLWES (Global Early Warning Symstem) waarschuwen wanneer een uitbraak van een ziekte plaats vindt die een grote impact heeft op de volksgezondheid of een groot internationaal gebied beslaat. De GLWES brengt de drie bovengenoemde organisaties samen om samen te werken en passende maatregelen te nemen, zoals bv een beperking van internationale reizen.
Nationaal gezien is INFOSAN (International Food Safety Authorities Network) een centraal meldpunt bij een verdachte zoönotische uitbraak. INFOSAN heeft in 177 landen een afdeling, waardoor kunnen gemakkelijker ervaring bij een uitbraak worden uitgewisseld. Voor het opsporen van een dergelijke uitbraak zijn de huisartsen en dierenartsen erg belangrijk, omdat die de ziekte als eerste moeten herkennen en diagnosticeren.
Jaap Wagenaar vraagt zich af of het aantal zoönotische uitbraken is toegenomen, of dat onze manier van leven, zoals meer reizen, daar ook mee te maken hebben. Immers bij het veranderen van de wereld veranderen de microbes mee.
Tevens benadrukt hij dat Nederland een gebied is waar we alert moeten zijn op het voorkomen van zoönosen door de hoge mensen en dieren dichtheid. De communicatie tussen humane en veterinaire artsen verloopt op dit moment niet slecht, maar kan, zeker omdat we niet weten wat de toekomst gaat brengen, altijd beter. Helaas is het moeilijk om uitspraken te doen over toekomstige zoönotische uitbraken vanwege het onvoorspelbare karakter van een dergelijke uitbraak en daarom moeten we ons goed op verschillende scenario’s voorbereiden.

Hierna begon Alfons Olde Loohuis, huisarts, met een bevlogen verhaal over hoe hij als eerstelijns practicus te werk ging ten tijde van de eerste gevallen van Q-koorts in Nederland. Toen in 2007 ongeveer 30 mensen in zijn praktijk ziek werden met longontstekingachtige verschijnselen, hadden zijn collega’s en hij het idee dat er iets niet pluis was. Het was erg lastig om te achterhalen wat deze patiënten nou precies hadden, omdat Q-koorts destijds vooral onder de humane geneeskundigen nog een relatief onbekende ziekte was. Uiteindelijk, werd duidelijk dat er bij deze patiënten sprake was van een infectie met de Q-koorts bacterie. Dat deze infectie zo’n lange nasleep zou hebben, werd destijds niet verwacht en het was lastig de ernst van de situatie in te schatten, omdat er gewoon weg erg weinig bekend was. De bijeenkomsten met huisartsen, veehouders, dierenartsen, patiënten en GGD waren daarom erg nuttig om kennis en ervaringen met elkaar uit te wisselen en op een lijn te komen over de aanpak. De lessen die Alfons wilde mee geven: Les 1: blijf geloven in je instinct, als je denkt dat het niet pluis is, dan is het vaak ook echt niet pluis. Les 2: niemand weet eigenlijk iets! Les 3: zoek op internet naar informatie! Les 4: we leven in Nederland in Klein China, veel dieren, veel mensen! Les 5: registreer alles wat je doet en vindt! Les 6: maak jezelf specialist, maar werk vooral samen met anderen.

Merel Langelaar, secretaris van de gezondheidsraad ging in op antibioticaresistentie. De algemene opvatting is dat de resistentieproblematiek is toegenomen en we iets moeten doen om antibiotica waarvoor geen resistentie is over te houden voor de toekomst. Als onafhankelijk wetenschappelijk adviesorgaan heeft de gezondheidsraad hierover een advies uitgebracht. Voor het rapport was de adviesvraag: wat zijn de risico’s vanuit de veehouderij voor de antibioticaresistentie en wat zijn de belangrijkste transmissieroutes? De top 3 die problemen (kunnen) geven beredeneerd vanuit de ziekenhuizen zijn VRE, ESBL en MRSA, deze leiden tot onnodige morbiditeit & mortaliteit, extra gebruik van last resort AB en extra kosten. In de veehouderij wordt AB preventief gebruikt op risicomomenten. En dat er een probleem is met antibioticaresistentie is zeker, maar hoe groot het aandeel van de veehouderij is, is niet zeker. Het gebruik moet worden verminderd, maar kunnen we meer doen dan dat we nu al doen? In ieder geval ervoor zorgen dat het niet erger wordt, actie wordt gevraagd van alle betrokken partijen, van producent tot consument. We kunnen het gebruik in de veehouderij niet stoppen, zieke dieren moeten behandeld kunnen worden, maar wel op geleide van diagnostiek. Het is belangrijk goede toezicht te houden en richtlijnen te maken die ook worden nageleefd.

Na een korte pauze om alle informatie even te kunnen laten bezinken kwam Marc Bonten, hoogleraar epidemiologie en infectieziekten, over de relatie tussen antibiotica gebruik in de veehouderij en de opkomst van resistente bacteriën in ziekenhuizen. Want hebben alle antibiotica resistentie maatregelen waarover Merel Langelaar sprak wel nut?
Aan de hand van 3 bacteriesoorten illustreerde hij dat de link niet zo makkelijk te leggen is als algemeen wordt aangenomen. Enterokokken bijvoorbeeld kennen veel gastheerspecifieke stammen. ESBL zit niet alleen in kippenvlees maar komt algemeen voor. Het varkens MRSA, ook een veelgevreesde bacterie, verspreidt zich 5-6 keer zo moeilijk als andere MRSA-soorten. Het onderzoek naar deze bacteriën wordt bemoeilijkt doordat de bacteriën met resistentiegenen die bij de mens in de darm (kunnen) voorkomen, niet te kweken zijn. De conclusie die Marc Bonten hieruit wilde halen is dat de aanname dat gebruik van antibiotica en veelvoorkomende resistentie daartegen tot meer resistentie leiden bij de mens een conclusie is die te kort door de bocht is. Er spelen namelijk heel veel factoren een rol waarnaar nog weinig onderzoek is gedaan mede omdat dit onderzoek niet makkelijk is.

Geert Boink is inmiddels gepensioneerd dierenarts en vertelde ons een inspirerend verhaal uit zijn tijd als eerstelijns practicus uit het hart van Brabant. Hij benadrukte nog maar eens dat de mens slechts een ander zoogdier is en dat vele ziekten door mensen en dieren worden gedeeld. De veehouder is daarom erg belangrijk voor de monitoring van de gezondheid van zijn dieren en herkennen van zoönosen. Het is de taak van de dierenartsen hen voor te lichten en de kennis van de veehouders te vergroten over de zoönosen. Achteraf gezien waren de eerste tekenen van moeilijkheden met Q-koorts in de geiten veehouderij al in 2005 zichtbaar, maar die werden destijds helaas niet tijdig onderkend. Toen langzaam maar zeker de omvang en ernst van de Q-koorts uitbraak bekend werd, vond Geert de bijeenkomsten met dierenartsen, huisartsen en de GGD net als Alfons erg informatief en nuttig. Het is dan ook een aanbevelingspunt van hem om in de toekomst op meer lokaal niveau en informele wijze samen te werken met huisartsen, dierenartsen en GGD en elkaar op de hoogte te houden van lokale ontwikkelingen. Een infectieuze aandoening is altijd een verassing en het enige wat we kunnen doen is ons goed voorbereiden én goed samenwerken. Hier valt ook het terugdringen van het antibioticumgebruik onder, zoals Merel Langelaar vertelde.

Na het heerlijke diner, legde Clementine Wijkmans, teamleider van het team infectieziektebestrijding van de GGD Hart voor Braban, uit hoe de GGD werkt en wat we van hen kunnen verwachten. Infectie ziekten zijn van alle tijden en er zijn dan ook vele wetten en regels waar we mee te maken hebben. De GGD is hierbij een aanspreekpunt, zij hebben de regie en coördinatie bij uitbraken en crisissituaties, dienen de verschillende partijen bij elkaar te brengen en voeren andere taken uit zoals het bron- en contactonderzoek, de voorlichting, preventie etc. Probleem is echter dat veel zoönosen (waaronder Q-koorts) nog onder categorie C vallen, waardoor geen dwingende maatregelen mogelijk zijn. Daarnaast was het ten tijde van de Q-koorts uitbraak onduidelijk wie de politieke verantwoordelijkheid (burgemeester of overheid, ministerie van VWS of EL&I) had om maatregelen te nemen. De GGD is inmiddels verdeeld in 7 regio’s en iedere GGD heeft een eigen microbioloog als aanspreekpunt. In de toekomst komt daar ook een veterinair bij. Ter bestrijding van een crisis zijn de “Outbreak management teams” ingesteld. Deze zijn uniek in Nederland, zijn multidisciplinair en zorgen ervoor dat er snel tot actie over kan worden gegaan. Uit onderzoek van Marjolein Poen, diergeneeskunde student, bij de GGD blijkt dat huisartsen en dierartsen graag beter willen samenwerken. De GGD wilt graag de brugfunctie tussen humaan en veterinaire artsen op zich nemen om de samenwerking te kunnen verbeteren.

Als laatste kwam Hans Huijbers, voorzitter van de ZLTO, aan het woord. Hij sprak over de toenemende druk op de veehouderij door de risico’s voor de volksgezondheid. Hierover zijn vele kritische geluiden vanuit de maatschappij. De veehouderij probeert te verbeteren ter wille van het publiek en de volksgezondheid, maar de tijden dat dit 1 op 1 ging zijn voorbij. Het is nu moeilijker om voor de maatschappij goed te doen. Zeker is dat de veehouderij deel moet zijn van de oplossing. Daarnaast vroeg hij zich af waarom, mensen niet ziek mogen van dieren, maar waarom dieren wel van mensen? Want dit is ook vaak het geval, in Nederland is er immers een meest intensieve vorm van menshouderij. Het moet niet uitmaken van wie op wie de ziekte overgaat. Het gaat erom dat er risico’s zijn en dat deze zo veel mogelijk beperkt moeten worden. Om dit te kunnen bereiken is reductie van het antibiotica beleid nodig, zoals Merel Langelaar al vertelde. Maar ook met het verbeteren van de communicatie. Zo is er in 2006 door zes bedrijven melding gemaakt van een Q-koorts uitbraak op hun bedrijf, maar is er geen actie ondernomen. Deze actie kwam pas 18 maanden later toen de GD vaccins ging maken. De overheid heeft hier te langzaam gereageerd terwijl de poortwachters, de veehouders in dit geval, wel op tijd waren met signaleren. Wat Hans Huijbers graag mee wil geven is dat de veehouderij niets te verbergen heeft en met de maatschappij wil communiceren over wat er gedaan word om de veehouderij te verbeteren en de risico’s te verminderen.

Met een gezellige borrel werd het symposium afgesloten en was het voor alle aanwezigen een zeer geslaagde en inspiratievolle dag.

Studenten Diergeneeskunde lanceren One Health film

Dat je met de studie Diergeneeskunde veel meer kunt dan alleen werken in de praktijk bewijzen twee oud bestuursleden van de studievereniging Hygieia in hun korte promotiefilm ‘One Health Vets’, die gisteren in première is gegaan. Deze film belicht de carrièremogelijkheden voor dierenartsen buiten de traditionele dierenartsenpraktijk en behandelt onder andere de samenwerking tussen humane en veterinaire geneeskunde, oftewel het One Health principe. Op de voorlichtingsdag op 19 maart zal de korte film voor het eerst aan scholieren worden getoond.

Naast dat de film ingaat op de brede carrièremogelijkheden en de belangrijke maatschappelijke positie van de dierenarts, behandelt de film het One Health thema. One Health is een wereldwijde strategie om internationale samenwerking te bevorderen in de gezondheidszorg voor mens, dier en omgeving. De synergie op het gebied van biomedisch onderzoek, wetenschappelijke kennis, het verbeteren van medisch onderwijs en klinische zorg zal de gezondheidszorg voor mens en dier in de 21e eeuw verder brengen. 

Bekijk de film op http://www.youtube.com/watch?v=fzaeWeK7GfE

Studenten Diergeneeskunde Merel Rooijmans en Tineke Kramer wilden graag hun steentje bijdragen om dit onderwerp onder de aandacht te brengen en namen het initiatief om de voorlichtingsfilm te maken met behulp van de faculteit Diergeneeskunde en de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde. “Veel scholieren hebben vaak een baan in de dierenartsenpraktijk voor ogen als ze Diergeneeskunde willen studeren”, aldus Merel Rooijmans. “Dit is op zich ook wel een logische stap, maar er is zoveel meer”, vult Tineke Kramer aan. “En dat willen we graag delen met aankomende studenten Diergeneeskunde.”

“Een goed verhaal vergeet niemand. Een goed verhaal is tijdloos. Aankomende en huidige studenten Diergeneeskunde maken kennis met de carrièremogelijkheden buiten de praktijk. We volgen een dag uit het leven van drie Public Health – One Health professionals uit de diergeneeskunde. Een dag vol met hun verhalen. Om te horen, te zien en door te vertellen.”

Meer informatie

Marieke Veldman, persvoorlichter faculteit Diergeneeskunde, (030) 253 3430, m.m.veldman@uu.nl.
Marjolijn Fijten, perscoördinator KNMvD, (030) 6348 922, m.fijten@knmvd.nl

Samenvatting lezing ParaTBC

Op 27 februari jl. organiseerde Hygieia samen met VVFC de Uithof een lezing over paratuberculose. Johne = Crohn? Die vraag stond deze avond centraal. Beide ziekten geven een chronische enteritis met vergelijkbare ziekteverschijnselen. Twee sprekers hebben hun visie hierop met ons gedeeld. Als eerste kwam dr. Ad Koets, dierenarts/onderzoeker van de faculteit Diergeneeskunde aan het woord. Hij doet onderzoek naar ParaTBC bij rundvee. De 2e spreker was prof. dr. Chris Mulder, hoogleraar Maag/Darm/Leverziekten en gastro-enterloog in het VUMC.

 

ParaTBC wordt veroorzaakt door Mycobacterium avium subspecies paratuberculosis (MAP). MAP is een zuurvaste staaf, die zeer resistent is in de omgeving. ParaTBC is een wereldwijd probleem. In ontwikkelde melkvee-landen is 50-60% besmet. In ontwikkelingslanden is de prevalentie onbekend.

Na orale opname wordt het ileum geïnfecteerd. Dit is een slow progressive infection – slechts 10% laat snel progressief beeld zien en wordt klinisch ziek na 4-6 jaar, de rest blijft subklinisch geïnfecteerd. Bij klinisch zieke dieren is de infectie aantoonbaar is alle weefsels en excreta.
De overdracht van MAP speelt een belangrijke rol. Recent onderzoek heeft aangetoond dat MAP ook via bio-aerosolen zich kan verspreiden binnen een bedrijf. Experimentele nasale en tracheale besmetting met levende MAP in bio-aerosolen leidden tot een darminfectie. Dit is belangrijke informatie mbt hoe we nu onze kalveren opfokken en huisvesten. Andere overdrachtsmogelijkheden zijn (in volgorde van belangrijkheid): milieu/omgeving, melk/biest, voer, water, in utero.

Het immuunsysteem wordt op een handige manier gemanipuleerd door MAP, waardoor de lysosoomactiviteit en het apoptosemechanisme van macrofagen worden geremd. Het histologiebeeld laat afgeronde, verkorte en verbrede darmvilli, veel macrofagen en zuurvast materiaal zien.

De kosten van ParaTBC op een bedrijf zijn hoog. Zeker als getracht wordt vrij te worden van ParaTBC. Naast melkproductieverliezen (vooral bij klinische zieke dieren), zijn er ook verliezen door verminderde slachtopbrengst (LGâ of euthanasie), een verhoogd vervangingspercentage en verlies van genetica. Bovendien is de verspreiding op het bedrijf een lastig iets. Om vrij te worden moeten dieren getest worden en positieve dieren afgevoerd worden. Bij jonge dieren is testen echter moeilijk, bij subklinische dieren gaat het redelijk.
In veel landen worden positieve (en zelfs klinisch zieke) dieren afgevoerd naar de slacht. Aangezien niet zeker is of de mens een gevoelige gastheer is, is dit misschien niet handig (test, cull and feed to the public). Een andere preventieve maatregel is vaccinatie, wat bij mycobacteriën lastig is, maar een goede oplossing om oa. de uitscheiding te verminderen. Vanwege het TBC-surveillenceprogramma mag een dood vaccin (gehele bacterie + adjuvans) niet gebruikt worden. Een DIVA-vaccin is nog in ontwikkeling.

Ad kon ons ook al informatie geven over de relatie Crohn-ParaTBC. In 1895 werd ParaTBC voor het eerst beschreven. In 1913 werden de overeenkomsten tussen ParaTBC en chronische enteritis bij de mens beschreven. En in 1932 is de ziekte van Crohn ontdekt. Er zijn overeenkomsten in de ziekteverschijnselen, pathologie, histologie en er is een associatie in de immuunreactie (terug te zien in de PCR/ELISA). Uit onderzoek blijkt dat er een associatie bestaat tussen MAP en Crohn. Deze heeft een Odds Ratio van 7. Dit betekent dat als je gezonde mensen en Crohn-patienten test, dat de kans dat je MAP vindt bij Crohn-patienten 7x zo groot is.

De mens kan op verschillende manieren blootgesteld worden aan MAP:
Bekend is dat pasteurisatie niet 100% van de MAP doodt. In verschillende landen is het gelukt om MAP te kweken uit pakken melk uit de winkel (oa. 2% in UK, 3% in USA). Ook is er levende MAP gevonden in kaas, vlees en melkpoeder.

Om de blootstelling aan de mens te verminderen is er in Nederland een bestrijdingsprogramma en certificering voor bedrijven. Pasteurisatie kan de aanwezige MAP met 4-7 log verlagen. Een gecertificeerd bedrijf mag maximaal 103 MAP/ltr in de tankmelk hebben. Hierdoor zou er na pasteurisatie geen levende MAP meer in melk moeten zijn terug te vinden.

De vraag blijft: Is ParaTBC een zoönose? Zijn de postulaten van Koch toepasbaar? Of is het een causale associatie? Maar is het antwoord op deze vragen belangrijk? Moeten we niet gewoon actie ondernemen? We hebben als sector toch een sociale verantwoordelijkheid.

Chris Mulder heeft in de jaren ’80 zijn promotie-onderzoek gedaan naar de mogelijke relatie tussen MAP en Crohn. Het is toen gelukt om bij een aantal Crohn-patienten MAP te isoleren uit de darm. De positieve isolaten en het zuurvast materiaal in coupes waren alleen bij patienten < 18 jr. Bij Crohn-patienten wordt normaal geen zuurvast materiaal gevonden. De MAP is gevonden in weefsels en bloed van Crohn-patienten en er zijn antilichamen in het bloed tegen MAP. Er is ook MAP gevonden in borstvoeding. De vraag is of Crohn familiair is. Er is een gen gevonden, waarvan bekend is dat dat de gevoeligheid voor Crohn bepaald, of is er (ook) sprake van MAP-transmissie?
Ook de gevoeligheid voor ParaTBC is deels genetisch bepaald, er is echter weinig associaties met de genen die de gevoeligheid voor Crohn bepalen.
Ondanks dat MAP wordt gevonden bij Crohn-patienten blijkt dat bij boeren of anderen die veel blootgesteld worden aan MAP de prevalentie Crohn niet hoger is.

Om de Postulaten van Koch toe te kunnen passen, moet MAP kweekbaar zijn. Het kweken is slechts bij paar procent van de Crohn-patienten gelukt. Er zijn echter meerdere ziektes waarbij kweken een probleem is, bijv. intestinale TBC en Lepra en deze ziektes wel erkend zijn. Desondanks wordt de mogelijke relatie tussen ParaTBC – Crohn of als ziekteverwekker bij de mens door ministeries van Volksgezondheid nog steeds ontkend.

Er zijn wat betreft prof. dr. Mulder 2 hypothesen:
– MAP is een significante oorzaak van Crohn.
– MAP is vaker bij Crohn-patienten aantoonbaar, want het immuunsysteem is slechter/aangetast bij deze patiënten, dus zijn ze vatbaarder.

Bij de mens is er eigenlijk sprake van een driehoek, Crohn/ParaTBC/TBC. Tussen deze drie ziekten is een duidelijke overlap. En er is een aparte, wellicht beschermende factor voor elkaar tussen Crohn en TBC. In gebieden waar veel (intestinale) TBC voorkomt, ziet men weinig Crohn en andersom.

Veel dierentuinen in Europa kampen met ParaTBC, waarbij ook primaten (oa beermakaken) zijn besmet. Bij de beermakaken wordt ook veel zuurvast materiaal gevonden in de coupes. De vraag of ParaTBC kan worden overgedragen door andere dieren (bijv. pestdieren en huisdieren) komt hierdoor wat in het geding. Er wordt nl. vanuit gegaan dat dat niet zo is.

De conclusie van de avond is dat er eigenlijk nog veel onbekend is. Sinds 1984 zijn we niet zo veel opgeschoten en er wordt (te) weinig onderzoek gedaan. Het aantonen van de mogelijke relatie tussen ParaTBC en de ziekte van Crohn zal waarschijnlijk nog heel lang gaan duren.

Het was een geslaagde avond met interessante visies en discussies!

Lezing Paratuberculose 27 februari 2012

De ziekte van Crohn wordt ongeveer 1000 keer per jaar geconstateerd, voornamelijk bij mensen tussen de 15 en 25 jaar. Het is een chronische ziekte, die nog niet te genezen is. Patiënten krijgen last van ontstekingen aan de darm, die voor diarree, koorts, vermagering en vermoeidheid zorgt. Hoewel gedacht wordt dat Crohn een auto-immuun ziekte is, wordt er bij patiënten wel de Mycobacterium Avium spp. Paratuberculosis (MAP) aangetoond met behulp van een PCR techniek. Daarnaast blijkt uit een test op antilichamen tegen MAP dat patiënten met Crohn vaker een titer hebben tegen de MAP dan gezonde mensen. MAP is een bacterie die bij herkauwers een vergelijkbaar ziektebeeld veroorzaakt. Laboratoria hebben echter moeite om de bacterie aan te tonen in monsters van patiënten. Daarom blijft het lastig om de bacterie als verwekker te bestempelen. Daarnaast lijken ook andere factoren een rol te spelen bij het ontstaan van Crohn.Of de bacterie verwekker is of niet, de zuivelindustrie heeft maatregelen getroffen. Vanaf 2011 mag een melkveehouder geen koeien meer op zijn bedrijf hebben die de bacterie uitscheiden. Het liefst zou de industrie de bacterie helemaal kwijt zijn, maar de incubatieperiode van paratuberculose is erg lang en diagnostiek is in die periode erg lastig. Kalveren worden op jonge leeftijd besmet, de eerste verschijnselen treden pas op vanaf een jaar of 3 en blijven soms helemaal uit. In die periode kunnen de dieren wel de bacterie uitscheiden. Biest blijkt een belangrijke besmettingsbron voor kalveren, maar de besmetting kan ook intra-uterien plaatsvinden bij koeien die al klinische verschijnselen beginnen te vertonen. Daarnaast is uit recent onderzoek gebleken dat de bacterie zich goed kan spreiden door stof, waardoor ook gezonde kalveren toch door dragers geïnfecteerd kunnen worden. Het afzonderen van kalveren in je stal alleen is dus niet genoeg.

Als dierenarts kom je dus veel in aanraking met paratuberculose, vooral omdat je de controles doet die de boer moet laten doen voor de zuivelindustrie. Reden genoeg om je te verdiepen in deze aandoening.